20 september 2019 - Willem Mulder - Vijf minuten lezen
Delen op
Het antwoord op de vraag of je gelukkiger kunt worden is niet zo voor de hand liggend.
Sommige mensen lijken immers wel altijd vrolijk en gelukkig, wat er ook gebeurt.
Terwijl anderen wel een aangeboren aanleg lijken te hebben voor pessimisme, ongeluk en zelfs depressie.
Als het soms dus wel lijkt alsof we een 'aangeboren geluksniveau' hebben, is het dan überhaupt wel mogelijk om gelukkiger te worden?
Is gelukkig zijn te leren?
Of hebben we het te doen met wat we bij onze geboorte meekregen?
En spelen fijne of juist hele droevige omstandigheden ook nog een rol?
De onderzoekster Sonja Lyubomirsky heeft hier veel over geschreven.
Haar antwoord is simpel: als we kijken naar de verschillen in geluksniveau tussen mensen,
dan is 50% van de verschillen te verklaren door erfelijke factoren, oftewel genetische aanleg.
Slechts 10% is afhankelijk van omstandigheden.
En wel 40% van de verschillen in geluk zijn te verklaren door bewuste activiteiten van onszelf.
Belangrijk om te beseffen is dat dit om gemiddeldes gaat en dat het dus niet betekent dat jouw geluksniveau voor exact 10% te beïnvloeden is door omstandigheden en voor 40% door bewuste activiteiten.
Het kan best zijn dat in jouw specifieke geval je een enorme verbetering kunt realiseren door iets te veranderen in je omstandigheden (bijvoorbeeld iets meer inkomen als je in enorme armoede leeft), terwijl dat bij de meeste mensen minder meespeelt (omdat zij het bijvoorbeeld toch wel goed hebben, en dan maakt een beetje meer of minder geld niet uit voor je geluksgevoel).
Hoe komen we überhaupt bij die percentages van 50% aanleg, 10% omstandigheden en 40% bewuste activiteiten?
Laten we beginnen met de 50% aanleg.
Voor het vinden van de mate waarin erfelijkheid een rol speelt, wordt bijna altijd gebruikgemaakt van tweelingen.
Ééneiige tweelingen ontstaan uit de bevruchting van één eicel door één zaadcel, waarna de eicel zich splitst in twee identieke delen.
Omdat eeneiige tweelingen uit dezelfde cel voortkomen, hebben ze dezelfde genen.
Dit maakt ze bijzonder interessant voor onderzoek, omdat alle verschillen die we later bij de tweeling zien niet kunnen komen door genen (die zijn immers hetzelfe) maar door andere oorzaken zoals een verschillende omgeving, bepaalde activiteiten of gebeurtenissen die een persoon meemaakt.
Andersom geldt hetzelfde: als er bij tweelingen in hun leven géén verschillen te zien zijn bij een bepaalde eigenschap die je normaliter bij andere mensen wél ziet, dan kunnen we concluderen dat die eigenschap juist niet door de omgeving en activiteiten wordt beïnvloed maar volledig is bepaald door genetische aanleg.
In het geval van geluk blijkt dat de situatie bij eeneiige tweelingen ergens in het midden ligt.
Hun geluksniveau is meer gerelateerd dan bij andere willekeurige mensen (of zelfs dan bij twee-eiige tweelingen).
Maar het is ook weer niet zo dat omstandigheden of bewuste acties helemáál geen invloed hebben.
Al met al komt het er op neer dat gemiddeld ongeveer 50% van de verschillen in geluksniveau verklaard worden door genetische aanleg, en 50% door omstandigheden en activiteiten.
Ook ander onderzoek ondersteunt dit.
Bij het beantwoorden van de vraag of we invloed hebben op ons geluksgevoel weten we nu dus dat de verschillen in geluksgevoel gemiddeld voor 50% komen door genetische aanleg.
Maar wat is die andere 50% dan? En wat kunnen we daarmee?
De verdeling die daar meestal gemaakt wordt is aan de ene kant 'omstandigheden' (leeftijd, geslacht, inkomen enzovoorts) en aan de andere kant 'bewuste activiteiten' (dingen doe je doet).
Het meten van omstandigheden is vaak relatief eenvoudig: hoe oud is iemand, hoeveel verdient die persoon en is ze religieus of juist niet?
Wat we vervolgens willen weten is: hoeveel invloed hebben die omstandigheden nou op iemands geluksgevoel?
Het meten van die invloed kan op twee manieren.
Als je bijvoorbeeld wilt weten welke invloed inkomen heeft op het geluksniveau van mensen, dan heb je twee opties.
De eerste optie is om de verschillen tussen grotere groepen mensen te meten. Zo kunnen we bijvoorbeeld zien dat mensen met een hoog inkomen iets gelukkiger zijn dan mensen met een laag inkomen.
Ten tweede kunnen we meten hoe het geluksniveau van een individueel persoon verandert als hij van een laag inkomen naar een hoger inkomen gaat, of andersom.
De uitkomsten van die beide manieren geven hetzelfde beeld.
Ten eerste zijn de verschillen in geluksniveau tussen groepen mensen over het algemeen niet erg groot.
Mensen met een hoger inkomen zijn bijvoorbeeld wel iets gelukkiger dan mensen met een lager inkomen, maar dat verschil is niet groot.
Ten tweede heeft een loonsverhoging of loonsverlaging bij een individueel persoon wel een tijdelijk effect, maar na verloop van tijd keert het geluksniveau meestal weer terug naar de oude situatie.
Dit effect wordt ook wel 'hedonistische adaptatie' genoemd en geldt ook bij zaken zoals een ernstige ziekte, het krijgen van een andere baan enzovoorts.
En alhoewel sommige omstandigheden veel meer invloed hebben dan andere, en ook dit weer per persoon verschilt, kunnen verschillen in geluksniveau slechts voor 10% verklaard worden door omstandigheden.
Dat betekent dat de resterende 40% toegeschreven kan worden aan bewuste activiteiten: dat is de manier waarop jij omgaat met je aanleg en omstandigheden.
Ook dit is onderzocht door mensen tijdens onderzoeken op te delen in twee groepen.
De ene groep ging bewust een activiteit starten zoals het bijhouden van een dankbaarheidsdagboek.
De andere groep deed niets.
Het geluksniveau van de eerste groep nam tijdens het onderzoek significant toe, terwijl het geluksniveau van de laatste groep gelijk bleef.
Ook hadden de activiteiten vaak een blijvend effect: het geluksniveau bleef ook een langere periode na het onderzoek nog hoger dan ervoor.
Uiteraard varieerde het effect per activiteit behoorlijk, en is ook de ene activiteit veel geschikter voor de ene persoon dan voor de andere.
Het antwoord op de vraag "kun je gelukkiger worden" is dus bijna altijd "ja".
Bewuste activiteiten kunnen een grote invloed hebben op je geluksniveau en het is het zeker waard om uit te zoeken of dit ook bij jou het geval is.
Voor sommige mensen is het uiteraard moelijker om gelukkiger te worden omdat hun genen ze een sterke achterstand geven.
En wellicht zitten ook de omstandigheden niet mee.
Toch is het bijna voor alle mensen mogelijk om actief keuzes te maken in hun leven die er op de lange termijn voor zorgen dat ze meer vrede en diep geluk ervaren.
Dat betekent overigens niet dat het altijd makkelijk is.
En het is ook waarschijnlijk dat niet elke theorie of actie leuk is, of bij je past.
Daarbij zul je perfect geluk nooit bereiken.
Maar dat is logisch: we leven in een imperfecte wereld.
Toch is het fijn om aan de slag te gaan en helpt elke stap die je kunt maken je weer een stukje verder.
En elke stap die je maakt helpt niet alleen jou, maar waarschijnlijk ook de mensen om je heen en deze aarde.
Zorg dat je in ieder geval kunt zeggen dat je het hebt geprobeerd!